In deze blogs delen we informatie over diverse onderwerpen die te maken hebben met het Luitzenpark. Hierbij richten we ons voornamelijk op de dieren en planten die in het park te vinden zijn.
Padden
De gewone pad is, ondanks zijn soms algemene aanwezigheid, een soort die niet snel opvalt. Zijn verborgen leefwijze en uitstekende schutkleur zorgen ervoor dat hij niet snel in het oog springt. De gewone pad heeft het grootste verspreidingsgebied van alle amfibieën in Europa en behoort, samen met de bruine kikker en de boomkikker, tot de meest bekende kikkersoorten van het continent. Behalve in Ierland en IJsland, is de gewone pad in alle Europese landen te vinden. Buiten de voortplantingstijd is de pad vooral actief in de schemering en 's nachts, terwijl hij zich overdag verschuilt in zelf gegraven holletjes of onder stenen, houtstronken en in struiken. Zodra de winter aanbreekt, zoekt hij een dieper gelegen schuilplaats en gaat dan in winterslaap. Tijdens deze maandenlange sluimerende toestand eet en beweegt de pad niet; zijn stofwisseling komt vrijwel tot stilstand. De gewone pad overwintert soms op de bodem van een poel in de modder, maar meestal gebeurt dit op het land.
De gewone pad is net als alle kikkers een opportunistische jager die alles pakt wat in de bek past, wat deels te danken is aan het slechte gezichtsvermogen. Padden kunnen echter wel proeven en smerige prooien worden met de poten en de tong de mond uitgewerkt. Eetbare prooien worden doorgeslikt door de oogballen omlaag te draaien waardoor het voedsel de maag wordt ingedrukt, wat een opmerkelijk gezicht is. De gewone pad gebruikt voor het vangen van zijn prooi hoofdzakelijk de uitklapbare tong, waardoor er een voorkeur is voor prooien die wat kleiner zijn en gemakkelijker naar binnen te werken. Op het menu staan voornamelijk kleine ongewervelden als insecten en de larven, spinnen, slakken en regenwormen. Ook mieren worden wel gegeten, waarbij de pad net zo lang blijft zitten en mieren oppeuzelt tot er geen meer over zijn. Prooien worden vanwege de nacht actieve levenswijze tijdens vochtig weer in de schemering en de nacht buitgemaakt.
Een pad is niet kieskeurig is in zijn voedselkeuze, maar voedt met wat er op dat moment voorhanden is. Dankzij dit gedrag kan het dier zich flexibel aanpassen aan uiteenlopende omstandigheden en beschikbare voedselbronnen. Dit verhoogt zijn kans op overleving, vooral in veranderlijke of uitdagende leefomgevingen. Dit gedrag is deels te verklaren door zijn matige gezichtsvermogen. Toch kunnen padden smaak onderscheiden; onsmakelijke prooien worden met poten en tong uit de bek gewerkt. Eetbare prooien worden ingeslikt door de oogballen naar binnen te draaien, wat het voedsel de maag in helpt. Bij het vangen van prooien maakt de gewone pad vooral gebruik van zijn uitklapbare tong, waardoor hij de voorkeur geeft aan kleinere prooien die makkelijker te verwerken zijn. Vanwege zijn nacht actieve aard vangt hij prooien voornamelijk tijdens vochtige omstandigheden in de schemering en nacht. Zijn belangrijke natuurlijke vijanden zijn vogels, zoogdieren en slangen.
De gewone pad heeft een gemiddelde lengte van 6 tot 13 centimeter. Het vrouwtje is daarbij duidelijk groter dan het mannetje, dat ongeveer een derde kleiner blijft. In tegenstelling tot veel andere kikkersoorten heeft de gewone pad korte en weinig gespierde achterpoten. Hierdoor is hij geen opvallende springer; hij maakt slechts kleine sprongetjes en beweegt zich meestal kruipend over de grond voort, afgewisseld met korte sprintjes. Ook in het water presteert hij minder goed in vergelijking met bijvoorbeeld groene kikkers die dankzij hun krachtige achterpoten en goed ontwikkelde zwemvliezen uitstekende zwemmers zijn.
De huidstructuur is doorgaans ruw en droog, maar wordt tijdens de paartijd zachter en gladder. Het hele lichaam is bedekt met wratachtige structuren, die eigenlijk slijmklieren zijn. Deze zogenaamde wratten komen vooral in grote aantallen voor aan de zijkanten van het lichaam, terwijl die op de rug niet alleen groter zijn, maar ook het meest opvallend zichtbaar.
De gewone pad graaft kleine holletjes die dienen als schuilplaats tijdens warme of droge periodes. Hij komt meestal tevoorschijn bij koele en vochtige omstandigheden, zoals na een regenbui of tijdens vochtige nachten. Slechts na een regenbui is de kans aanwezig dat de gewone pad ook overdag wordt gezien.
Padden brengen het hele jaar door hun leven door op het land, behalve tijdens de voortplantingsperiode. In deze tijd ontwikkelen de larven of kikkervisjes zich namelijk in het water. Om dit mogelijk te maken, ondernemen de padden jaarlijks een zogenaamde paddentrek. Hierbij bewegen ze zich in grote aantallen over soms meerdere kilometers naar het water waarin ze zich voortplanten. De paddentrek start in februari, met een piek tussen maart en april. In tegenstelling tot veel andere kikkersoorten worden de eieren niet in klompen, maar in lange strengen gelegd.
Hoewel padden soms over het hoofd worden gezien, verdienen ze onze aandacht en bescherming. Ze zijn niet alleen interessant om te observeren, maar ook onmisbaar voor het behoud van een gezonde biodiversiteit. Door bewust om te gaan met hun leefgebied en extra zorg te dragen tijdens hun trekseizoenen, kunnen we helpen deze bijzondere dieren te beschermen en in stand te houden.
Maak jouw eigen website met JouwWeb